Opvolging

Na het plaatsen van een groene gevel is een goede opvolging noodzakelijk om het systeem in optimale conditie te houden. Welke opvolging dient te gebeuren is afhankelijk van het type groene gevel. Bij Living Wall Systems vormt het irrigatiesysteem een bijzonder aandachtspunt. Door de hogere complexiteit van deze systemen is frequenter onderhoud nodig dan bij groene gevels. Groene gevels moeten dan weer in hun groei beperkt worden om overgroeien van dakranden en gevelopeningen te vermijden.

Groene Gevels

Bij groene gevels is er minder frequent onderhoud nodig dan bij Living Wall Systems. Toch wordt aangeraden om regelmatig de planten te controleren op ziekten of plagen. Ook tijdig snoeien is noodzakelijk om schade aan de gevel of wildgroei te voorkomen. Bij systemen met klimop of wingerd kan een groeibegrenzer geïnstalleerd worden om manueel onderhoud te beperken. Deze zal verhinderen dat de planten in dakgoten, onder dakranden, voor ramen etc. kunnen groeien. 

Klimplanten hebben onderhoud en snoeiwerk nodig! De inspanning (en tijd) die nodig is voor het onderhoud verschilt sterk van plant tot plant en is anders in elke fase van de groei. Eerst is er een initiële begroeiingsfase waarin de plant op de klimhulp dient te worden geleid. Daarna – nadat de plant de gewenste groenoppervlakte heeft bereikt – is regelmatig onderhoud nodig om de plant en zijn vorm in stand te houden. Het benodigde onderhoud kan tot een minimum worden beperkt door een deskundige plantkeuze en een duidelijke afbakening van het te begroenen gebied.

Sortimentafhankelijk onderhoud:

Links: H. Helix, Midden en Rechts: P. quinquefolia

Zelfhechtende klimplanten zoals klimop (H. helix) en vijfbladige wingerd (P. quinquefolia) hebben het voordeel dat ze (meestal) geen steun nodig hebben en onderhoudsarm zijn tijdens de eerste jaren van de groei. Water geven is bijna nooit nodig. Pas na 5 à 10 jaar dienen de planten voor de eerste maal gesnoeid te worden. In de daaropvolgende jaren, wanneer de gewenste groei is bereikt dient jaarlijks flink gesnoeid te worden om ramen en dakranden vrij te houden. Vaak is de werkelijkheid anders en treedt verwaarlozing op, waardoor er problemen over het hoofd worden gezien en schade ontstaat aan de gevel of regenpijp. Een groeibegrenzer kan uitkomst bieden.

Humulus Lupulus (Hop)

Voor hop en eenjarige rankende klimmers is het vooral belangrijk om de grond te bewerken (water geven, bemesten) en om droge takken te verwijderen in de herfst. Verder hebben deze planten over het algemeen weinig onderhoud nodig, zelfs na meerdere jaren. Hetzelfde geldt voor clematis-hybriden die slechts één seizoen meegaan. Ze moeten bijgevolg wel elk jaar opnieuw moeten worden aangeplant.

Links: Kamperfoelie, Midden: Schijnaugurk, Rechts: Klimhortensia

Kamperfoelie en andere slingerplanten, zoals schijnaugurk (Akebia quinata) of klimhortensia, vergen initieel veel verzorging en moeten zeker in het begin goed in de gaten worden gehouden. De planten zullen de eerste fase van de groei, waarin ze omhoogklimmen, waarschijnlijk niet overleven als u bespaart op het onderhoud. De jonge scheuten van goed gewortelde planten ontwikkelen zich zeer snel, wat perfect is voor de vorming van de plant, maar wat er ook voor zorgt dat regelmatig onderhoud noodzakelijk is. Als deze planten aan hun lot worden overgelaten kan dit resulteren in metersdikke matten van opgehoopte dode scheuten. Water geven is aangewezen, en om de 3-5 jaar moet er flink uitgedund of verjongd worden.

Links: Bruidsluier, Rechts: Bitterzoet

Bij Bruidsluier (of Russische wingerd, Polygonum aubertii) is het onderhoud minimaal tot afwezig tijdens de initiële groei, maar zodra deze fase voorbij is, moet er uitgebreid gesnoeid worden om de explosieve groei van de plant te beheersen. Water geven is niet (of zeer zelden) nodig. Bitterzoet / Celastrus (Solanum dulcamara) gedraagt zich vergelijkbaar, maar heeft meer water nodig.

Duitse Pijp

Duitse pijp (Aristolochia macrophylla en A. tomentosa) vraagt aanvankelijk veel verzorging, maar is daarna vrijwel onderhoudsvrij omdat deze plantensoort slechts een spaarzame scheutgroei ontwikkelt die weinig snoeiwerk vereist. Het bladerdek bestaat voornamelijk uit grote bladeren, die in de herfst afvallen. Deze plant heeft wel een redelijk grote waterbehoefte.

Parthenocissus-inserta-3-Valse-wingerd-Saxifraga-Peter-Meininger

Links: Valse Wingerd, Rechts: Clematis Montana

De valse wingerd (Parthenocissus inserta) en andere soortgelijke bosranken zoals Clematis montana zijn in alle fasen relatief onderhoudsarm, hebben weinig tot geen water nodig en zijn daarom een favoriet in vele vergroeningsprojecten. Af en toe is uitdunnen en verjongingssnoei nodig.

Links: Wijnstok, Midden: Klimroos, Rechts: Campsis

Wijnstok (Vitis vinifera), leifruitbomen, klimrozen (Rosa sp.), trompetranken (Campsis sp.) en blauwe regen kunnen meestal alleen tegen een gevel floreren als ze strikt in een vorm worden geleid (door een klimhulp) en wanneer deze vorm door regelmatige snoei in vorm blijft gehouden. Deze hoge onderhoudsfactor is nodig gedurende de hele levensduur van de plant. Behalve bij de blauwe regen is ook de waterbehoefte van deze planten vrij groot. Bij wijnstokken, rozen en leibomen is een zeer belangrijk bijkomend aspect de bescherming van de planten tegen ziektes en plagen (besproeiing en/of passende selectie van schimmelresistente variëteiten).

Grootte van het bladerdek

Een groter bladerdek vergt meer onderhoud. De onderhoudskosten stijgen evenredig met de oppervlakte en, vanwege de toegankelijkheid, met de toenemende hoogte van een installatie.

Tot 2 m hoog: een enkele plant en laag groen tot 2 m hoog kunnen zonder ladder worden bereikt en door één persoon worden beheerd.

Tot 5m hoog: Tot deze hoogte kan gevelgroen nog met een enkele leunende/telescopische ladder worden bereikt, maar de ladder moet altijd door een tweede persoon worden vastgezet (verdubbeling van de benodigde mankracht).

Meer dan 5 m hoog: Hoge gevelbegroening kan vaak alleen bereikt worden met een hoogwerker (een hydraulische lift). In een stedelijke omgeving of op openbare wegen zal het meestal nodig zijn een tijdelijke bezetting van de openbare weg aan te vragen bij de stad/gemeente, die moet worden aangegeven met reglementaire borden. Tijdens de werkzaamheden moeten de omgeving en de voorbijgangers worden beveiligd tegen vallend materiaal. De hoogwerker moet worden vervoerd, opgesteld, gedemonteerd en teruggebracht. Eén zo’n operatie met een voertuig en 3 arbeiders kan gemakkelijk een veelvoud kosten van de eigenlijke installatiekosten voor de begroening zelf.

Bron: Fassadengruen.de

Living Wall Systems

Bij LWS is een continue opvolging noodzakelijk. De grootste uitdaging is om de watergift te optimaliseren en het irrigatiesysteem in goede conditie te houden. Bij grote systemen is het aan te raden om een geautomatiseerd systeem met voedingswater te voorzien. Bij kleinere systemen op privé eigendom kan voeding handmatig meegegeven worden tijdens onderhoudsbeurten. Naast de dagelijkse irrigatie en fertigatie is het nodig om de plantengroei op regelmatige basis te controleren en wanneer nodig te snoeien en/of planten te vervangen. Verder moeten de planten gecontroleerd worden op ziekten en plagen. Naast een jaarlijks onderhoud is een periodieke inspectie aangewezen om problemen tijdig te detecteren en ziekten en plagen te beperken.

Aandachtspunten

Bij de installatie van een groene gevel is een analyse van de bestaande toestand en een goede opvolging na de installatie belangrijk om problemen die zich kunnen voordoen te voorkomen en/of tijdig op te sporen. Mochten deze optreden, dan zorgt een goede opvolging ervoor dat er snel en adequaat gereageerd kan worden en dat overbodige kosten kunnen worden vermeden. Ontdek hiernaast de belangrijkste aandachtspunten:

Het grote temperatuurverschil tussen de binnenkant en de buitenkant van een gevel kan zorgen voor de vorming van een intern condensatievlak. Op dit vlak zullen vochtdruppeltjes worden gevormd, wat de verwachte levensduur van de gevel en/of de isolerende werking van de isolatie die aanwezig is sterk kan verlagen. Bij een oordeelkundige installatie van gevelgroen en een correcte gevelopbouw zal zo'n condensatievlak nooit worden gevormd. De kans op het ontstaan van een condensatievlak dient echter steeds geëvalueerd te worden, zodat gepaste maatregelen kunnen worden genomen indien nodig.

Een groene wand kan dienst doen als een extra regenscherm vanaf het moment dat hij voldoende is dichtgegroeid. Een wand achter een groene gevel is hierdoor meestal droger dan een wand die rechtstreeks is blootgesteld aan weer en wind. Een belangrijke kanttekening die hierbij gemaakt dient te worden is dat een gevel die al te kampen heeft met vochtproblemen, bijvoorbeeld door opstijgend vocht, net minder zal kunnen opdrogen als er een groene gevel wordt voorgeplaatst. (De reden hiervoor is dat er aan het oppervlak van de wand minder convectie mogelijk is, omdat het bladerdekeen een buffer vormt voor de wind en dat invallende zonnestraling door datzelfde bladerdek wordt tegengehouden) Bestaande vochtproblemen dienen daarom altijd eerst te worden opgelost vooraleer een groene gevel te installeren. Indien dit niet gebeurt kan plaatsing van gevelgroen bestaande problemen maskeren, terwijl ze wel blijven bestaan of in het slechtste geval zelfs verergeren. Dit is zowel het geval voor grondgebonden gevelgroen als gevelgebonden LWS.

Het is belangrijk dat planten periodiek gecontroleerd worden op ziekten en plagen om vroegtijdige plantuitval te voorkomen. Indien nodig moeten er bestrijdingen worden toegepast. Bij Living Wall Systems is de taxuskever een veelvoorkomend probleem.

Bron: PCS

De gevel moet in staat zijn om het gewicht van de planten en de eventuele klimhulp te dragen. Bij een groene gevel varieert dit tussen de 1 en 50 kg per m². Bij nat weer en bij vorst (sneeuw en ijsbelasting) kan dit gewicht substantieel (x2 tot x5) toenemen. Als men de gevel tot bovenaan wil begroeien met planten, wat doorgaans het geval is bij grondgebonden systemen, dan moet men ook rekening houden met de maximale hoogte die de klimplanten kunnen bereiken. Deze hoogte kan oplopen tot 30 m, afhankelijk van het plantensortiment dat wordt toegepast.

LWS zijn over het algemeen een stuk zwaarder dan grondgebonden systemen, aangezien het substraat waarin de planten groeien mee aan de muur moet worden opgehangen. Het gewicht van systemen met plantenbakken kan daardoor al snel oplopen tot 80-100 kg per m². De grote vochtretentie van het substraat kan voor een niet te verwaarlozen extra belasting zorgen in natte toestand. Dunne textiel-gebaseerde systemen die hydroponish werken vormen een uitzondering op deze regel. Deze systemen wegen slechts 15-20 kg per m².

In het geval van Living Wall Systems (LWS) is het belangrijk dat de irrigatiesystemen winterklaar gemaakt worden. Het irrigatiesysteem van een LWS bevat doorgaans een compressor, hiermee wordt tijdens vorstperiodes lucht door de leidingen geblazen om deze te beschermen tegen vorstschade. Bij automatische sturing zal bij een temperatuur onder het vriespunt de compressor lucht door het systeem blazen om water uit de irrigatieleidingen te verwijderen om zo vorstschade aan de leidingen te voorkomen. Het systeem wordt pas terug ingeschakeld wanneer de temperatuur gedurende langere tijd (enkele dagen) boven het vriespunt ligt, zo wordt vermeden dat het systeem elke dag terug wordt opgestart en elke nacht terug wordt uitgeblazen. Wanneer er geen automatisch systeem is, moet men zelf de temperatuur controleren en manueel de compressor opstarten.

Naar brandveiligheid toe is het vochtgehalte in het substraat en de planten cruciaal. Wanneer het systeem zeer droog is kan dit het risico op brand vergroten.

Om het risico op brand te verkleinen dienen naast een goede vochthuishouding aanvullend volgende aandachtspunten in acht genomen te worden :

  • Regelmatig onderhoud (minstens 2x/jaar) waarbij uitgedroogde bladeren en planten worden verwijderd
  • Juiste keuze van materialen
  • Brandbarrière ter hoogte van gevelopeningen
  • Voldoende afstand tussen gevelopeningen en de groene gevel om planten uit de buurt van ontsnappende vlammen te houden
  • Respecteren van een vegetatievrije zone onder de dakrand
  • Niet aangeraden bij zeer hoge gebouwen (h > 25 m)

Intussen zijn er enkele Living Wall Systemen op de markt die over een brandattest beschikken.

Bron: WTCB

Bij indirecte grondgebonden systemen is het belangrijk om compatibele materialen te kiezen, het juiste type klimhulp te selecteren voor het gebruikte plantensortiment en de klimhulp correct te plaatsen. Indien dit niet gebeurt kunnen er diverse problemen optreden, zoals corrosieschade, schade door een te hoge of onvoerziene belasting, incompatibiliteit tussen plant en klimhulpsysteem, te grote afstand tussen klimhulp en muur. Hieronder vindt u meer informatie per schadebeeld.

Schade aan staalkabelsystemen

 

Als er zich problemen voordoen dan is dit meestal ter hoogte van de verbindingen. Dit is de plaats waar de krachten die inwerken op het systeem worden doorgegeven aan de gevel en waardoor lokaal grote spanningen kunnen optreden. Zowel een correcte dimensionering als een goede uitvoering zijn van belang om problemen te vermijden.

Het plaatsen van een systeem met staalkabels kan in principe door iedereen. Hoewel u dit dus ook zelf zou kunnen doen, zijn er verschillende valkuilen. Om beschadiging van het kabelsysteem en/of de gevel waaraan het systeem wordt bevestigd te voorkomen doet u bij grotere installaties daarom beter beroep op een vakman. Vertrouwen op iemand met ervaring biedt u meer zekerheid op een correct geïnstalleerde installatie waar u nog jaren plezier van zult hebben.

Bij beschadiging van een klimhulp met kabels doen de problemen zich bijna altijd voor ter hoogte van de bevestigingen in de muur. Deze kunnen worden verbogen of uit de muur worden gerukt. Dit schadebeeld kan het gevolg zijn van een slechte montage of materiaaldefecten, maar meestal is de oorzaak een foute installatie. Lees hieronder meer over mogelijke schade en de oorzaken en beschermende maatregelen/aandachtspunten.

Schade door corrosie

Links: Roestvrijstalen bevestiging met een gegalvaniseerde (verzinkte) metalen wandplug. Langs de beschadigde muurbekleding kan water indringen. De schade lijkt cosmetisch, maar de verzinkte plug zal na verloop van tijd doorroesten, waardoor de verbinding zal falen, Rechts: Corrosie aan een verzinkte moer en sluitring.

Goedkopere kabelsystemen (bv. uit bouwmarkten) maken gebruikt van gegalvaniseerde componenten (zink-coated). Als ze buiten worden gemonteerd is de kans op roestvorming groter. De roestbestendigheid is rechtstreeks gelinkt aan de dikte van de beschermende zinklaag. Desalniettemin zijn ook roestvrijstalen bevestigingen nooit volledig roestvrij. Deze kunnen eveneens corrosieschade ondervinden wanneer het type roestvrij staal niet is afgestemd op buitengebruik. Het is extra belangrijk hier aandachtig voor te zijn in milieus met een verhoogde kans op corrosie, zoals dicht bij de kust (hoge zoutconcentraties) of in de buurt van industriezones.

Roestvrijstalen kabels vereisen roestvrijstalen steunen. Als gegalvaniseerde (verzinkte) componenten worden gebruikt in een RVS systeem, dan zullen er vroeg of laat corrosieproblemen optreden op de contactpunten, door galvanische corrosie onder invloed van vocht. Zo kan zelfs een klein gegalvaniseerd schroefje in een hoogwaardige RVS component enorme corrosieproblemen met zich meebrengen. Het toepassen van gegalvaniseerde componenten als bevestiging van een RVS systeem is niet enkel visueel onaantrekkelijk door de roestvorming die ontstaat, maar bovendien gevaarlijk. Omdat deze componenten minder edel zijn dan RVS zullen ze de anode vormen in de corrosie reactie en langzaam worden weggevreten tot de verbindingen op een gegeven moment de belasting van de groengevel niet meer kunnen dragen en het ganse systeem naar beneden kan vallen!!!

Het omgekeerde is in sommige gevallen wel mogelijk: kleine roestvrijstalen onderdelen kunnen binnen een groter gegalvaniseerd systeem worden gebruikt zonder dat dit tot problematische gevallen van galvanische corrosie zal leiden. Roestvrij stalen steunen en hulpstukken kunnen bijvoorbeeld wel worden gecombineerd met gegalvaniseerde draadnetten of staalkabels. Dit vormt een minder groot probleem omdat het aandeel aan het inferieure metaal dat de anode zal vormen aanzienlijk groter is dan dat van het hoogwaardige metaal, waardoor de corrosieproblematiek zich over een groter oppervlak zal uitspreiden en daardoor minder opvallend is en veel trager zal verlopen.

Toepassing van ongeschikte kabelsystemen met een te kleine doorsnede

Bij gebruik van lichte kabelsystemen die slechts voor minimale belastingen zijn ontworpen, is structurele schade onvermijdelijk. Door de zware belastingen die kunnen ontstaan bij gevelgroen als gevolg van stormen, natte bladeren, rijpend fruit enzovoort, zullen de bevestigen het begeven. Men dient er bovendien rekening mee te houden dat deze steunen zijn ontworpen voor specifieke doeleinden. Zo mogen steunen die bedoeld zijn voor de bevestiging van metalen staven niet worden gebruikt voor de bevestiging van kabels. De trekkrachten en de daaraan gelinkte spanningen kunnen namelijk veel hoger oplopen wanneer kabels worden gebruikt! Men moet ook steeds rekening houden met problemen die zouden kunnen ontstaan door vandalisme. (Horizontale) spankabels die te laag worden geplaatst kunnen een klimmogelijkheid bieden aan vandalen.

(In)compatibiliteit tussen planten en klimhulp

Niet alle steunen zijn geschikt voor elke plantensoort. Het type klimplant bepaalt welk type klimhulp geschikt is en of er bijvoorbeeld een rastersysteem of kabelsysteem (horizontaal of verticaal) gebruikt moet worden.

Gebruik van onaangepaste verankeringscomponenten

Winders mogen niet de mogelijkheid krijgen om zich rond meerdere kabels of rond steunpunten te winden. Sterke winders kunnen kabels samenwurgen. Vooraleer de kabels breken zullen de resulterende trekspanningen tot 500 kg (3 mm kabeldiameter) of 1.000 kg (4 mm kabeldiameter) kunnen oplopen, waardoor de steunen kapot kunnen gaan.

Gedwongen overdracht van piekbelastingen: onverwacht extra gewicht

Op kabelconstructies wordt steeds een voorspanning toegepast om ongewenste vervormingen te beperken. De kabels worden op verschillende momenten in de tijd aan variërende belastingen blootgesteld. De belasting van bladeren, vruchten en stammen kan snel oplopen tot 10 kg per m². Bij natte bladeren (na regen) kan deze belasting zelfs verdubbelen. In de winter kunnen pieksituaties optreden tot 50 kg/m² door sneeuw en ijsvorming op het bladerdek.

Vaak houden de bevestigingsmiddelen voor klimhulpen geen rekening met deze piekbelastingen, waardoor het extra gewicht volledig door de bevestigingen moet worden opgevangen. Op sommige momenten kunnen ook schokkende trekspanningen ontstaan bij piekbelastingen die dan op de bevestigingen worden overgebracht (storm, ijsvorming, klimmen of poging tot klimmen, ...). Het is belangrijk dat er een lichte vering zit op de verbindingen, omdat deze anders kunnen uitrukken. Door slechts met een beperkte manuele voorspanning te werken krijgen verbindingen de mogelijkheid om licht te veren. Door de kruisklemmen aan deze verbindingen van een antislip beveiliging te voorzien worden overbelastingen slechts gedeeltelijk doorgegeven aan de verbindingen. De kabels glijden lichtjes uit de verbindingen en kunnen opnieuw worden gespannen.

Afstand tussen muur en kabels

Links & Midden: te grote wandafstand t.o.v. de belasting die wordt veroorzaakt door het gewicht van de planten en piekbelastingen (krachtarm te lang), Rechts: Een onaangepaste muurbevestiging (ontworpen voor stangen i.p.v. voor kabels)

Het buigmoment op de muurbevestigingen vloeit voort uit de hefboomwerking die wordt gevormd door de neerwaartse kracht van het gewicht van de planten x de lengte van de bevestiging (kracht x krachtarm). Dit wil zeggen dat muurbevestigingen gemakkelijker uit de muur kunnen worden getrokken of worden verwrongen als ze verder uit het muuroppervlak uitsteken. Er dient steeds gelet te worden op een maximale uitsteektolerantie (wandafstand) van elke component die gebruik wordt om dit probleem te vermijden. Over het algemeen geldt voor componenten van eenzelfde materiaalsoort dat hun doorsnede moet toenemen met de wandafstand evenals de bevestigingsdiepte in de wand.

Onvoldoende montagediepte of onaangepaste doorsnede.

Dit probleem komt het vaakst voor bij een gebrekkige wandmontage, omdat de trekspanningen die ontstaan bij een gespannen touw worden onderschat. De schachten van de bevestigingen kunnen gevoelig zijn voor knikken in het gebied van de hoogste buigbelasting, bijvoorbeeld omdat ze zijn ontworpen met een variërende diameter of een taps toelopende doorsnede. Deze buigbelasting doet zich voor aan het muuroppervlak, waar de krachtarm het grootst is. Indien de component hier een kleinere diameter heeft die een stukje uit de muur steekt, of indien de verankering in de muur niet sterk genoeg is (onvoldoende bevestigingsdiepte), dan zal de component of de verbinding falen.

Hoogwaardige roestvrijstalen bevestiging voor een staalkabelsysteem bestaande uit een schroefdraadstang, sluitring, moeren, rondel en kruisklem. De diameter is constant over de doorsnede. Alle onderdelen zijn uitgevoerd in hetzelfde type RVS (V4A, AINSI 316) om de kans op corrosie te minimaliseren.

Bron: Fassadengruen.de

Grondgebonden Systemen

Hier leest u welke problemen zich kunnen voordoen bij klimplanten en hoe ze kunnen worden voorkomen. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen drie schadetypen die gecombineerd kunnen voorkomen.

A) Systemen zonder klimhulp:

Links: Hechtwortels bij klimhortensia, Midden: Restanten van hechtwortels na verwijdering, Rechts: Hechtschijfjes

Schadegroep 1: Zelfhechtende planten hechten zich aan een oppervlak vast via hechtwortels en/of kleefkussentjes/hechtschijfjes. Onzorgvuldige verwijdering van deze hechtwortels en zuignapjes kan in het slechtste geval de gevelafwerking beschadigen.

 

Schadegroep 2: Zelfhechtende planten mogen enkel worden toegepast op gevels zonder barsten of spleten die zich in goede staat bevinden. Op (licht) beschadigde gevels en in de buurt van muurkappen en dakbedekkingen worden ze afgeraden omdat ze de gevel (verder) kunnen beschadigen. Sommige van deze klimplanten, o.a. klimop, zijn bovendien negatief fototroop (ze groeien weg van het licht, naar de schaduw toe) en kunnen daardoor via scheuren, barsten en andere openingen in de gevel binnendringen. De gevelafwerking, maar ook ramen, dakgoten en regenpijpen kunnen hierdoor beschadigd raken, zeker wanneer binnengedrongen wortels dikker worden door de ouderdom. Doordat spleten en kieren onder spanning komen te staan worden ze groter gemaakt wat als bijkomend nadeel heeft dat de structuur gevoeliger wordt voor vochtindringing en vorstproblemen. Alle zelfhechtende planten en krachtige winders vertonen in zekere mate negatief fototroop gedrag. Bij klimopsoorten is dit gedrag vaak zeer uitgesproken. Ook oudere gevels met kalkvoegen zijn minder bestendig tegen klimop.

Bij grondgebonden systemen zonder zelfhechters en systemen met zelfhechters die worden toegepast op een gevel die zich goede staat bevindt met een cementmortel is de kans op aantasting miniem.

 

B) Systemen met klimhulp:

Schadegroep 3: Winders of lianen worden snel erg dik. Hun stengels kunnen zich om steunkabels en andere objecten zoals regenpijpen wikkelen en deze structuren wurgen of uit elkaar drukken. Bij draadkabelsystemen staat deze groep erom bekend dat ze bevestigingen uit de muur kan rukken. Het is daarom af te raden om deze planten in de buurt van regenpijpen te plaatsen.

 

Living Wall Systems

Bij de plaatsing van een LWS dient de gevelafwerking en de muur en/of het draagsysteem bestand te zijn tegen water en voedingsstoffen die worden toegediend door een irrigatie- en fertigatiesysteem.